Ontslag op staande voet transitievergoeding

Geldig ontslag op staande voet en toch een transitievergoeding?

Op staande voet ontslagen, maar toch een transitievergoeding? Het blijkt mogelijk te zijn. De rechter kan sinds de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) bij een geldig gegeven ontslag op staande voet bepalen dat een werknemer recht heeft op een transitievergoeding. Een recent arrest heeft uitgewezen dat dit mogelijk is. Voordat het arrest wordt besproken volgen hieronder enkele algemene opmerkingen die van belang zijn bij een ontslag op staande voet.

Ontslag op staande voet

Bij ontslag op staande voet moet er sprake zijn van een dringende reden. Dat betekent dat de werknemer ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond waardoor de werkgever geen andere keus heeft dan overgaan tot ontslag op staande voet. In principe verspeelt een werknemer het recht op een transitievergoeding wanneer hij op staande voet wordt ontslagen. De rechtspraak brengt hier nuance in door te stellen dat een werkgever toch een transitievergoeding verschuldigd kan zijn in geval van ontslag op staande voet. De op staande voet ontslagen werknemer is hierin afhankelijk van de mate waarin het ontslag op staande voet aan hem te wijten is. De sleutel tot het recht op een transitievergoeding voor de op staande voet ontslagen werknemer ligt dus in de mate waarin hem een verwijt kan worden gemaakt inzake het ontslag op staande voet.

Dringende reden voor het ontslag op staande voet

De eerste vraag bij een ontslag op staande voet is de aanwezigheid van een dringende reden. Voorbeelden van dringende reden bij ontslag op staande voet zijn strafbare gedragingen of stelselmatig leidinggevende(n) ondermijnen of bedreigen. De kern van dringende redenen zijn dat deze redenen de werkgever geen andere keuze geven dan het onverwijld opzeggen van de arbeidsovereenkomst.

Samenvatting arrest

In het arrest lag de dringende reden voor het ontslag op staande voet in het feit dat de werknemer, ondanks een eerdere waarschuwing, in beschonken staat werd aangetroffen op de werkvloer. Uiteraard kreeg de werkgever hier lucht van en ging over tot ontslag op staande voet. De werkgever was in dit geval een bedrijf dat zich bezighield met veiligheid en gezondheid. Voor de werkgever was het gedrag van de werknemer daarom extra belastend omdat de kwaliteitsborging van de producten van de werkgever in het gedrang kwam.

Transitievergoeding

Hoe komt de rechter dan op het punt dat een transitievergoeding wel verschuldigd is aan de werknemer die op staande voet is ontslagen? In het BW wordt aangegeven dat een transitievergoeding kan worden verspeeld indien er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door de werknemer. Voor een ontslag op staande voet moet er sprake zijn van een dringende reden. Omdat dringende redenen veelal redenen zijn waarbij er een verwijt kan worden gemaakt aan de werknemer gaat men er kennelijk onterecht vanuit dat het bestaan van een dringende reden gelijk staat aan het bestaan van ernstig verwijtbaar handelen. De rechter geeft aan dat ernstig verwijtbaar handelen los van het bestaan van een dringende reden moet worden onderzocht. Aldus betekent dit dat een werknemer die op staande voet is ontslagen alsnog recht kan hebben op een transitievergoeding.

Betekent dit dat een op staande voet ontslagen werknemer altijd recht heeft op een transitievergoeding?

Nee, de rechter maakt slechts duidelijk dat het bestaan van een dringende reden voor ontslag op staande voet geen ernstig verwijtbaar handelen voor het verspelen van de transitievergoeding oplevert. Men dient beide gevallen dus apart van elkaar te zien en als zodanig te beoordelen. Daarmee is niet uitgesloten dat een dringende reden ernstig verwijtbaar handelen met zich mee kan brengen. Het gaat aldus om maatwerk. Het loont dus om u goed te laten informeren over deze materie.

Heeft u vragen over de transitievergoeding of ontslag op staande voet. Neem dan contact op met onze juristen. Wij staan zowel werknemers als werkgevers bij. U kunt ons bereiken via 020 261 60 10. Klik hier voor meer informatie.

Bron: ECLI:NL:HR:2018:484